'Judá' in de Bijbel
Laat de berg Sion blijde zijn; laat de dochteren van Juda zich verheugen, om Uwer oordelen wil.
Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.
Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda. (1a) O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.
Daar is Benjamin de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali.
Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten;
Een psalm, een lied van Asaf, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. (1a) God is bekend in Juda; Zijn Naam is groot in Israel.
Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad.
Sion heeft gehoord, en het heeft zich verblijd, en de dochteren van Juda hebben zich verheugd vanwege Uw oordelen, o HEERE!
Gilead is mijn, Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.
Zo werd Juda tot Zijn heiligdom, Israel Zijn volkomene heerschappij.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (26)
- Exodus (4)
- Numberi (12)
- Deuteronomium (3)
- Jozua (22)
- Richteren (22)
- Ruth (4)
- 1 Samuël (14)
- 2 Samuël (27)
- 1 Koningen (39)
- 2 Koningen (87)
- 1 Kronieken (23)
- 2 Kronieken (145)
- Ezra (15)
- Nehemia (27)
- Esther (1)
- Psalmen (10)
- Spreuken (1)
- Jesaja (26)
- Jeremia (165)
- Klaagliederen (5)
- Ezechiël (15)
- Daniël (7)
- Hosea (15)
- Joël (6)
- Amos (4)
- Obadja (1)
- Micha (4)
- Nahum (1)
- Zefanja (3)
- Zacharia (20)
- Maleachi (2)