'Meesters' in de Bijbel
En hun getal met hun broederen, die geleerd waren in het gezang des HEEREN, allen meesters, was tweehonderd acht en tachtig.
Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen.
Er is geen mens, die heerschappij heeft over den geest, om den geest in te houden; en hij heeft geen heerschappij over den dag des doods; ook geen geweer in dezen strijd; ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen.
De woorden der wijzen zijn gelijk prikkelen, en gelijk nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen, die gegeven zijn van den enigen Herder.
Noch zult gij meesters genoemd worden; want Een is uw Meester, namelijk Christus.
Zijt niet vele meesters, mijn broeders, wetende, dat wij te meerder oordeel zullen ontvangen.