'Verachting' in de Bijbel
Toen zeide Juda: Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet tot verachting worden; zie, ik heb deze bok gezonden; maar gij hebt haar niet gevonden.
Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen.
Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting.
Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.
Zijt ons genadig, o HEERE! zijt ons genadig, want wij zijn der verachting veel te zat.
Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen, der verachting der hovaardigen.
Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
Een ieder zal geprezen worden, naardat zijn verstandigheid is; maar die verkeerd van hart is, zal tot verachting wezen.
Als de goddeloze komt, komt ook de verachting en met schande versmaadheid.
En wij zijn niet alleen in gevaar, dat dit deel in verachting kome, maar dat ook de tempel van de grote godin Diana als niets geacht zal worden, en dat ook haar majesteit zal ten ondergaan, aan welke gans Azie en de gehele wereld godsdienst bewijst.