'Verzadigen' in de Bijbel
Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen.
Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien.
Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen.
Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.
Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;
Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.
En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken.
Zij zullen hun zilver op de straten werpen, en hun goud zal tot onreinigheid zijn; hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten dage der verbolgenheid des HEEREN; hun ziel zullen zij niet verzadigen, en hun ingewanden zullen zij niet vullen; want het zal de aanstoot hunner ongerechtigheid zijn.
Dan zal Ik u laten op het land, Ik zal u henenwerpen op het open veld; en Ik zal al het gevogelte des hemels op u doen wonen, en het gedierte der ganse aarde van u verzadigen.
En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Van waar zullen wij zovele broden in de woestijn bekomen, dat wij zulk een grote schare zouden verzadigen?
En Zijn discipelen antwoordden Hem: Van waar zal iemand dezen met broden hier in de woestijn kunnen verzadigen?