'Worm' in de Bijbel
En zij legden het op tot den morgen, gelijk als Mozes geboden had; en het stonk niet, en er was geen worm in.
Wijngaarden zult gij planten, en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de worm zal het afeten.
Hoeveel te min de mens, die een made is, en des mensen kind, die een worm is!
Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk.
En zij zullen henen uitgaan, en zij zullen de dode lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen.
Maar God beschikte een worm des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die stak den wonderboom, dat hij verdorde.
Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.
Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.
Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.