'Zevenhonderd' in de Bijbel
En Methusalach leefde, nadat hij Lamech gewonnen had, zevenhonderd twee en tachtig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd zeven en zeventig jaren; en hij stierf.
Al het goud, dat tot het werk verarbeid is, in het ganse werk des heiligdoms, te weten, het goud des beweegoffers, was negen en twintig talenten, en zevenhonderd en dertig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.
Het zilver nu van de getelden der vergadering was honderd talenten, en duizend zevenhonderd vijf en zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.
Maar uit de duizend zevenhonderd vijf en zeventig sikkelen maakte hij de haken aan de pilaren, en hij overtrok hun hoofden, en omtoog ze met banden.
Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd.
Zijn heir nu, en zijn getelden waren twee en zestig duizend en zevenhonderd.
Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, twee duizend zevenhonderd en vijftig.
Die nu aan die plaag gestorven zijn, waren veertien duizend en zevenhonderd, behalve die gestorven waren om de zaak van Korach.
Dit zijn de geslachten der Rubenieten; en hun getelden waren drie en veertig duizend zevenhonderd en dertig.
Dat zijn de geslachten van Manasse: en hun getelden waren twee en vijftig duizend en zevenhonderd.
Dat zijn de getelden van de zonen Israels: zeshonderd een duizend zevenhonderd en dertig.
En al het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was zestien duizend zevenhonderd en vijftig sikkelen, van de hoofdlieden der duizenden, en van de hoofdlieden der honderden.
En het gewicht der gouden voorhoofdsierselen, die hij begeerd had, was duizend en zevenhonderd sikkelen gouds, zonder de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, die de koningen der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden, die aan de halzen hunner kemelen geweest waren.
En de kinderen van Benjamin werden te dien dage geteld uit de steden, zes en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken, behalve dat de inwoners van Gibea geteld werden, zevenhonderd uitgelezene mannen.
Onder al dit volk waren zevenhonderd uitgelezene mannen, welke links waren; deze allen slingerden met een steen op een haar, dat het hun niet miste.
En David nam hem duizend wagens af, en zevenhonderd ruiteren, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde alle wagenpaarden, en hield daarvan honderd wagenen over.
Maar de Syriers vloden voor Israels aangezicht, en David versloeg van de Syriers zevenhonderd wagenen, en veertig duizend ruiteren; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf.
En hij had zevenhonderd vrouwen, vorstinnen, en driehonderd bijwijven; en zijn vrouwen neigden zijn hart.
Doch als de koning der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk was, nam hij tot zich zevenhonderd mannen, die het zwaard uittogen, om door te breken tegen den koning van Edom; maar zij konden niet.
Van de kinderen van Ruben, en van de Gadieten, en van den halven stam van Manasse, van de strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en den boog spannende, en ervaren in den krijg, waren vier en veertig duizend zevenhonderd en zestig, uitgaande in het heir.
Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen hunner vaderen, duizend zevenhonderd en zestig, kloeke helden aan het werk van den dienst van het huis Gods.
En Jehojada was overste der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd.
Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het werk des HEEREN, en tot den dienst des konings.
En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend en zevenhonderd hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken des konings.
En zij offerden den HEERE ten zelfden dage van den roof, dien zij gebracht hadden, zevenhonderd runderen en zeven duizend schapen.
En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het opgelegde geld; ook brachten hem de Arabieren klein vee, zeven duizend en zevenhonderd rammen, en zeven duizend en zevenhonderd bokken.
De kinderen van Kirjath-Arim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig.
De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig.
Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig.
De mannen van Kirjath-Jearim, Cefira en Beeroth, zevenhonderd drie en veertig;
De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd een en twintig;
Hun paarden, zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
Kemelen, vierhonderd vijf en dertig; ezelen, zes duizend, zevenhonderd en twintig.
In het drie en twintigste jaar van Nebukadrezar voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg van de Joden zevenhonderd vijf en veertig zielen. Alle zielen zijn vier duizend en zeshonderd.