'Zond' in de Bijbel
En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze.
Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.
Een iegelijk at het brood der Machtigen; Hij zond hun teerkost tot verzadiging.
Hij zond een vermenging van ongedierte onder hen, dat hen verteerde, en vorsen, die hen verdierven.
Hij zond onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid, en verstoordheid, en benauwdheid, met uitzending der boden van veel kwaads.
Hij zond een man voor hun aangezicht henen; Jozef werd verkocht tot een slaaf.
De koning zond, en deed hem ontslaan; de heerser der volken liet hem los.
Hij zond Mozes, Zijn knecht, en Aaron, dien Hij verkoren had.
Hij zond duisternis, en maakte het duister; en zij waren Zijn woord niet wederspannig.
Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.
Hij zond Zijn woord uit, en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen.
Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten.