'Had' in de Bijbel
Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak benauwde!)
Voor den opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. (1a) Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte!
En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.
Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had.
Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan.
Een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. (1a) Aleph. Ik zal den HEERE loven te aller tijd; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn.
Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. (1a) Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. (1b) Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag.
Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden. (1a) Red mij van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan.
Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, op Schusan Eduth; (1a) Als hij gevochten had met de Syriers van Mesopotamie, en met de Syriers van Zoba; en Joab wederkwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend. (1b) O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons.
Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben.
En zij vergaten Zijn daden, en Zijn wonderen, die Hij hun had doen zien.
Voor hun vaderen had Hij wonder gedaan, in Egypteland, in het veld van Zoan.
Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt.
Dies verliet Hij den tabernakel te Silo, de tent, die Hij tot een woning gesteld had onder de mensen.
Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israel in Mijn wegen gewandeld had!
Ten ware dat de HEERE mij een Hulp geweest ware, mijn ziel had bijna in de stilte gewoond.
Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.
Hij zond Mozes, Zijn knecht, en Aaron, dien Hij verkoren had.
Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte;
Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheure voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf.
Zij hebben die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had;
Toen Israel uit Egypte toog, het huis Jakobs van een volk, dat een vreemde taal had;
Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (153)
- Exodus (73)
- Leviticus (21)
- Numberi (52)
- Deuteronomium (27)
- Jozua (70)
- Richteren (49)
- Ruth (11)
- 1 Samuël (68)
- 2 Samuël (74)
- 1 Koningen (108)
- 2 Koningen (98)
- 1 Kronieken (60)
- 2 Kronieken (107)
- Ezra (10)
- Nehemia (21)
- Esther (31)
- Job (17)
- Psalmen (23)
- Spreuken (1)
- Prediker (4)
- Hooglied (2)
- Jesaja (14)
- Jeremia (63)
- Klaagliederen (1)
- Ezechiël (50)
- Daniël (25)
- Hosea (1)
- Joël (1)
- Jona (2)
- Micha (1)
- Habakuk (1)
- Zacharia (8)
- Maleachi (1)