'Heere' in de Bijbel
He. Haar tegenpartijders zijn ten hoofd geworden, haar vijanden zijn gerust; omdat haar de HEERE bedroefd heeft, vanwege de veelheid harer overtredingen; haar kinderkens gaan henen in de gevangenis voor het aangezicht des tegenpartijders.
Teth. Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald; zij heeft geen trooster. HEERE, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot.
Caph. Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben.
Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns.
Nun. Het juk mijner overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op mijn hals geklommen; Hij heeft mijn kracht doen vervallen; de HEERE heeft mij in hun handen gegeven, ik kan niet opstaan.
Samech. De Heere heeft al mijn sterken in het midden van mij vertreden; Hij heeft een bijeenkomst over mij uitgeroepen, om mijn jongelingen te verbreken; de Heere heeft de wijnpers der jonkvrouw, der dochter van Juda, getreden.
Pe. Sion breidt haar handen uit, daar is geen trooster voor haar; de HEERE heeft van Jakob geboden, dat die rondom hem zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn; Jeruzalem is als een afgezonderde vrouw onder hen.
Tsade. De HEERE is rechtvaardig, want ik ben Zijn mond wederspannig geweest; hoort toch, alle gij volken, en ziet mijn smart; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn in de gevangenis gegaan.
Resch. Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest; van buiten heeft mij het zwaard van kinderen beroofd, van binnen is als de dood.
Aleph. Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid van Israel van den hemel op de aarde nedergeworpen; en Hij heeft aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht in den dag Zijns toorns.
Beth. De Heere heeft al de woningen Jakobs verslonden, en heeft ze niet verschoond; Hij heeft de vastigheden der dochter van Juda afgebroken in Zijn verbolgenheid, Hij heeft gemaakt, dat zij de aarde raken; Hij heeft het koninkrijk en deszelfs vorsten ontheiligd.
He. De Heere is geworden als een vijand; Hij heeft Israel verslonden, Hij heeft al haar paleizen verslonden. Hij heeft deszelfs vastigheden verdorven; en Hij heeft bij de dochter van Juda het klagen en kermen vermenigvuldigd.
Vau. En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen.
Zain. De Heere heeft Zijn altaar verstoten. Hij heeft Zijn heiligdom te niet gedaan, Hij heeft de muren harer paleizen in des vijands hand overgegeven; zij hebben in het huis des HEEREN een stem verheven als op den dag eens gezetten hoogtijds.
Cheth. De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde; en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt.
Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE.
Ain. De HEERE heeft gedaan, wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd.
Tsade. Hun hart schreeuwde tot den Heere: O gij muur der dochter Sions, laat dag en nacht tranen afvlieten als een beek; geef uzelve geen rust, uw oogappel houde niet op!
Resch. Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen dan de vrouwen haar vrucht eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen dan de profeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden?
Vau. Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan, en mijn hoop van den HEERE.
Cheth. De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen.
Teth. De HEERE is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt.
Caph. Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid.
Lamed. Dat men een mens verongelijkt in zijn twistzaak; zou het de Heere niet zien?
Mem. Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zo het de Heere niet beveelt?
Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE.
Ain. Totdat het de HEERE van den hemel aanschouwe, en het zie.
Koph. HEERE! Ik heb Uw Naam aangeroepen uit den ondersten kuil.
Resch. Heere! Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, Gij hebt mijn leven verlost.
Resch. Heere! Gij hebt gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel mijn rechtzaak.
Schin. HEERE! Gij hebt hun smaden gehoord, en al hun gedachten tegen mij;
Thau. HEERE! geef hun weder die vergelding, naar het werk hunner handen.
Caph. De HEERE heeft Zijn grimmigheid volbracht, Hij heeft de hittigheid Zijns toorns uitgestort; en Hij heeft te Sion een vuur aangestoken, hetwelk haar fondamenten verteerd heeft.
Gedenk, HEERE, wat ons geschied is, aanschouw het, en zie onzen smaad aan.
Gij, o HEERE, zit in eeuwigheid, Uw troon is van geslacht tot geslacht.
HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (128)
- Exodus (289)
- Leviticus (195)
- Numberi (255)
- Deuteronomium (372)
- Jozua (124)
- Richteren (102)
- Ruth (14)
- 1 Samuël (181)
- 2 Samuël (96)
- 1 Koningen (119)
- 2 Koningen (131)
- 1 Kronieken (91)
- 2 Kronieken (174)
- Ezra (19)
- Nehemia (14)
- Job (20)
- Psalmen (601)
- Spreuken (60)
- Jesaja (333)
- Jeremia (508)
- Klaagliederen (36)
- Ezechiël (315)
- Daniël (16)
- Hosea (33)
- Joël (18)
- Amos (69)
- Obadja (4)
- Jona (15)
- Micha (23)
- Nahum (10)
- Habakuk (9)
- Zefanja (19)
- Zacharia (88)
- Maleachi (32)
- Mattheüs (43)
- Markus (13)
- Lukas (61)
- Johannes (45)
- Handelingen (74)
- Romeinen (36)
- 1 Corinthiërs (47)
- 2 Corinthiër (24)
- Galaten (5)
- Efeziërs (24)
- Filippenzen (15)
- Colossenzen (13)
- 1 Thessalonicenzen (18)
- 2 Thessalonicenzen (17)
- 1 Timotheüs (7)
- 2 Timotheüs (14)
- Titus (1)
- Filémon (5)
- Hebreeën (15)
- Jakobus (9)
- 1 Petrus (3)
- 2 Petrus (12)
- 2 Johannes (1)
- Judas (6)
- Openbaring (21)