'Inwoners' in de Bijbel
Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan zijn, om het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte.
En zij zullen zeggen tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben, dat Gij, HEERE! in het midden van dit volk zijt; dat Gij HEERE! oog aan oog gezien wordt, dat Uw wolk over hen staat, en Gij in een wolkkolom voor hun aangezicht gaat des daags, en in een vuurkolom des nachts.
Maar wij zelven zullen ons toerusten, haastende voor het aangezicht der kinderen Israels, totdat wij hen aan hun plaats zullen gebracht hebben; en onze kinderen zullen blijven in de vaste steden, vanwege de inwoners des lands.
Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen.
Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen, en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen benauwen op het land, waarin gij woont.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (4)
- Exodus (2)
- Leviticus (2)
- Numberi (5)
- Deuteronomium (2)
- Jozua (16)
- Richteren (14)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (4)
- 2 Koningen (4)
- 1 Kronieken (7)
- 2 Kronieken (20)
- Ezra (1)
- Nehemia (3)
- Job (1)
- Psalmen (5)
- Jesaja (23)
- Jeremia (37)
- Klaagliederen (1)
- Ezechiël (9)
- Daniël (2)
- Hosea (2)
- Joël (3)
- Micha (4)
- Habakuk (2)
- Zefanja (3)
- Zacharia (8)