'Onzen' in de Bijbel
Maar Zerubbabel, en Jesua, en de overige hoofden der vaderen van Israel zeiden tot hen: Het betaamt niet, dat gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij alleen zullen het den HEERE, den God Israels, bouwen, gelijk als de koning Kores, koning van Perzie, ons geboden heeft.
Alzo vastten wij; en verzochten zulks van onzen God; en Hij liet zich van ons verbidden.
En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
Toen antwoordde Sechanja, de zoon van Jehiel, een van de zonen van Elam, en zeide tot Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope voor Israel, dezen aangaande.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Mattheüs (1)
- Markus (1)
- Lukas (1)
- Handelingen (4)
- Romeinen (19)
- 1 Corinthiërs (10)
- 2 Corinthiër (9)
- Galaten (4)
- Efeziërs (7)
- Filippenzen (3)
- Colossenzen (3)
- 1 Thessalonicenzen (13)
- 2 Thessalonicenzen (10)
- 1 Timotheüs (6)
- 2 Timotheüs (2)
- Titus (6)
- Filémon (4)
- Jakobus (1)
- 1 Petrus (1)
- 2 Petrus (5)
- Judas (4)
- Openbaring (7)