'Psalmzingt' in de Bijbel
Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken.
Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.
Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid.
Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig instrument.
Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt!
Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een onderwijzing!
Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht.
Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere! Sela.
Juicht den HEERE, gij ganse aarde! roept uit van vreugde, en zingt vrolijk, en psalmzingt.
Psalmzingt den HEERE met de harp, met de harp en met de stem des gezangs,
Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderen.
Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want Hij is liefelijk.
Zingt den HEERE bij beurte met dankzegging; psalmzingt onzen God op de harp.
Psalmzingt den HEERE, want Hij heeft heerlijk dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem.