'Twaalf' in de Bijbel
En Salomo had twaalf bestelmeesters over gans Israel, die den koning en zijn huis verzorgden; voor elk was een maand in het jaar om te verzorgen.
Salomo had ook veertig duizend paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf duizend ruiteren.
Want hij vormde twee koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien ellen, en een draad van twaalf ellen omving den anderen pilaar.
Zij stond op twaalf runderen; drie ziende naar het noorden, en drie ziende naar het westen, en drie ziende naar het zuiden, en drie ziende naar het oosten; en de zee was boven op dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts.
Daartoe de ene zee; en de twaalf runderen onder die zee.
En twaalf leeuwen stonden daar op de zes trappen aan beide zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest.
Daartoe vergaderde Salomo wagenen en ruiteren, en hij had duizend en vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren, en legde ze in de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem.
Zo vatte Ahia het nieuwe kleed, dat aan hem was, en scheurde het, in twaalf stukken.
In het een en dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning over Israel, en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde hij zes jaren.
En Elia nam twaalf stenen, naar het getal der stammen van de kinderen Jakobs, tot welke het woord des HEEREN geschied was, zeggende: Israel zal uw naam zijn.
Zo ging hij van daar, en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich henen, en hij was bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem.