'Vier' in de Bijbel
Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd.
Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd.
Zijn heir nu, en zijn getelden waren vier en zeventig duizend en zeshonderd.
Zijn heir nu, en zijn getelden waren vier en vijftig duizend en vierhonderd.
Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst;
En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand van Ithamar, den zoon van Aaron, den priester.
En al de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren, de rammen zestig, de bokken zestig, de eenjarige lammeren zestig. Dit is de inwijding des altaars, nadat hetzelve gezalfd was.
Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren vier en twintig duizend.
Dat zijn de geslachten van Issaschar, naar hun getelden: vier en zestig duizend en driehonderd.
Al de geslachten der Suhamieten, naar hun getelden, waren vier en zestig duizend en vierhonderd.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (4)
- Exodus (21)
- Leviticus (5)
- Numberi (10)
- Deuteronomium (2)
- Jozua (9)
- Richteren (4)
- 1 Samuël (2)
- 2 Samuël (2)
- 1 Koningen (9)
- 2 Koningen (1)
- 1 Kronieken (30)
- 2 Kronieken (1)
- Ezra (4)
- Nehemia (6)
- Job (2)
- Spreuken (5)
- Jesaja (2)
- Jeremia (5)
- Ezechiël (35)
- Daniël (10)
- Amos (8)
- Nahum (1)
- Zacharia (6)