'Zamen' in de Bijbel
Daar zijn de gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet.
Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen.
Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij.
Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij.
Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen zal.
Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent.
Zij liggen te zamen neder in het stof, en het gewormte overdekt ze.
Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.
Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw.
Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;
Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.
Verberg hen te zamen in het stof; verbind hun aangezichten in het verborgen!
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (1)
- Deuteronomium (5)
- Jozua (1)
- Richteren (3)
- 1 Samuël (3)
- 2 Samuël (5)
- 1 Koningen (1)
- 2 Koningen (1)
- 1 Kronieken (1)
- Ezra (1)
- Nehemia (4)
- Job (12)
- Psalmen (18)
- Prediker (2)
- Hooglied (2)
- Jesaja (27)
- Jeremia (18)
- Klaagliederen (1)
- Ezechiël (4)
- Daniël (1)
- Hosea (3)
- Amos (2)
- Micha (2)
- Zacharia (1)