'Zingt' in de Bijbel
Verblijdt u in den HEERE, en verheugt u, gij rechtvaardigen! en zingt vrolijk, alle gij oprechten van harte!
Gij rechtvaardigen! zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten.
Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal.
Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht.
Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere! Sela.
Voor den opperzangmeester, op de Gittith, een psalm van Asaf. (1a) Zingt vrolijk Gode, onze Sterkte; juicht den God van Jakob.
Zingt den HEERE een nieuw lied; zingt de HEERE, gij ganse aarde!
Zingt den HEERE, looft Zijn Naam; boodschapt Zijn heil van dag tot dag.
Een psalm. Zingt den HEERE een nieuw lied; want Hij heeft wonderen gedaan; Zijn rechterhand, en de arm Zijner heiligheid, heeft Hem heil gegeven.
Juicht den HEERE, gij ganse aarde! roept uit van vreugde, en zingt vrolijk, en psalmzingt.
Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderen.
Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden, en zij, die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt ons een van de liederen Sions;
Zingt den HEERE bij beurte met dankzegging; psalmzingt onzen God op de harp.
Hallelujah! Zingt den HEERE een nieuw lied; Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten.