'Ächter' in de Bijbel
Maar Ruth zeide: Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God mijn God.
En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter!
Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech was.
En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren bij de garven verzamelen, achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig.
Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (8)
- Exodus (5)
- Leviticus (1)
- Numberi (3)
- Deuteronomium (5)
- Jozua (8)
- Richteren (10)
- Ruth (5)
- 1 Samuël (18)
- 2 Samuël (19)
- 1 Koningen (9)
- 2 Koningen (8)
- 1 Kronieken (3)
- 2 Kronieken (4)
- Nehemia (6)
- Job (3)
- Psalmen (5)
- Hooglied (1)
- Jesaja (5)
- Jeremia (10)
- Ezechiël (12)
- Hosea (2)
- Joël (2)
- Amos (1)
- Zefanja (1)
- Zacharia (2)