19 Bijbelverzen over Bijzondere Reizen

Meest relevante verzen

Genesis 12:9

Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden.

Genesis 20:1

En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar.

Genesis 13:3

En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

Genesis 29:1

Toen hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten.

Exodus 3:18

En zij zullen uw stem horen; en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israel, tot den koning van Egypte, en gijlieden zult tot hem zeggen: De HEERE, de God der Hebreen, is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij den HEERE, onzen God, offeren!

Exodus 5:3

Zij dan zeiden: De God der Hebreen is ons ontmoet; zo laat ons toch heentrekken, den weg van drie dagen in de woestijn, en den HEERE, onzen God, offeren, dat Hij ons niet overkome met pestilentie, of met het zwaard.

Exodus 8:27

Laat ons den weg van drie dagen in de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen God offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal.

Numberi 33:8

En zij verreisden van Hachiroth, en gingen over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden zich in Mara.

Numberi 10:12

En de kinderen Israels togen op, naar hun tochten, uit de woestijn Sinai; en de wolk bleef in de woestijn Paran.

Exodus 17:1

Daarna toog de ganse vergadering van de kinderen Israels, naar hun dagreizen, uit de woestijn Sin, op het bevel des HEEREN, en zij legerden zich te Rafidim. Daar nu was geen water voor het volk om te drinken.

Numberi 21:10-20

Toen verreisden de kinderen Israels, en zij legerden zich te Oboth. Daarna reisden zij van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim in de woestijn, die tegenover Moab is, tegen den opgang der zon. Van daar reisden zij, en legerden zich bij de beek Zered.meer informatie
Van daar reisden zij, en legerden zich aan deze zijde van de Arnon, welke in de woestijn is, uitgaande uit de landpalen der Amorieten; want de Arnon is de landpale van Moab, tussen Moab en tussen de Amorieten. (Daarom wordt gezegd in het boek van de oorlogen des HEEREN: Tegen Waheb, in een wervelwind, en tegen de beken Arnon, En den afloop der beken, die zich naar de gelegenheid van Ar wendt, en leent aan de landpale van Moab.) En van daar reisden zij naar Beer. Dit is de put, van welken de HEERE tot Mozes zeide: Verzamel het volk, zo zal Ik hun water geven. (Toen zong Israel dit lied: Spring op, gij put, zingt daarvan bij beurte! Gij put, dien de vorsten gegraven hebben, dien de edelen des volks gedolven hebben, door den wetgever, met hun staven.) En van de woestijn reisden zij naar Mattana; En van Mattana tot Nahaliel; en van Nahaliel tot Bamoth; En van Bamoth tot het dal, dat in het veld van Moab is, aan de hoogte van Pisga, en dat tegen de wildernis ziet.

Numberi 33:1-49

Dit zijn de reizen der kinderen Israels, die uit Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand van Mozes en Aaron. En Mozes schreef hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. Zij reisden dan van Rameses; in de eerste maand, op den vijftienden dag der eerste maand, des anderen daags van het pascha, togen de kinderen Israels uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaren;meer informatie
Als de Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen geslagen had, alle eerstgeborenen; ook had de HEERE gerichten geoefend aan hun goden. Als de kinderen Israels van Rameses verreisd waren, zo legerden zij zich te Sukkoth. En zij verreisden van Sukkoth, en legerden zich in Etham, hetwelk aan het einde der woestijn is. En zij verreisden van Etham, en keerden weder naar Pi-hachiroth, dat tegenover Baal-Sefon is, en zij legerden zich voor Migdol. En zij verreisden van Hachiroth, en gingen over, door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in de woestijn Etham, en legerden zich in Mara. En zij verreisden van Mara, en kwamen te Elim; in Elim nu waren twaalf waterfonteinen en zeventig palmbomen, en zij legerden zich aldaar. En zij verreisden van Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. En zij verreisden van de Schelfzee, en legerden zich in de woestijn Sin. En zij verreisden uit de woestijn Sin, en zij legerden zich in Dofka. En zij verreisden van Dofka, en legerden zich in Aluz. En zij verreisden van Aluz, en legerden zich in Rafidim; doch daar was geen water voor het volk, om te drinken. En zij verreisden van Rafidim, en legerden zich in de woestijn van Sinai. En zij verreisden uit de woestijn van Sinai, en legerden zich in Kibroth-Thaava. En zij verreisden van Kibroth-Thaava, en legerden zich in Hazeroth. En zij verreisden van Hazeroth, en legerden zich in Rithma. En zij verreisden van Rithma, en legerden zich in Rimmon-Perez. En zij verreisden van Rimmon-Perez, en legerden zich in Libna. En zij verreisden van Libna, en legerden zich in Rissa. En zij verreisden van Rissa, en legerden zich in Kehelatha. En zij verreisden van Kehelatha, en legerden zich in het gebergte van Safer. En zij verreisden van het gebergte Safer, en legerden zich in Harada. En zij verreisden van Harada, en legerden zich in Makheloth. En zij verreisden van Makheloth, en legerden zich in Tachath. En zij verreisden van Tachath, en legerden zich in Tharah. En zij verreisden van Tharah, en legerden zich in Mithka. En zij verreisden van Mithka, en legerden zich in Hasmona. En zij verreisden van Hasmona, en legerden zich in Moseroth. En zij verreisden van Moseroth, en legerden zich in Bene-Jaakan. En zij verreisden van Bene-Jaakan, en legerden zich in Hor-Gidgad. En zij verreisden van Hor-gidgad, en legerden zich in Jotbatha. En zij verreisden van Jotbatha, en legerden zich in Abrona. En zij verreisden van Abrona, en legerden zich in Ezeon-Geber. En zij verreisden van Ezeon-Geber, en legerden zich in de woestijn Zin, dat is Kades. En zij verreisden van Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des lands van Edom. Toen ging de priester Aaron op den berg Hor, naar den mond des HEEREN, en stierf aldaar, in het veertigste jaar na den uittocht van de kinderen Israels uit Egypteland, in de vijfde maand, op den eersten der maand. Aaron nu was honderd drie en twintig jaren oud, als hij stierf op den berg Hor. En de Kanaaniet, de koning van Harad, die in het zuiden woonde in het land Kanaan, hoorde, dat de kinderen Israels aankwamen. En zij verreisden van den berg Hor, en legerden zich in Zalmona. En zij verreisden van Zalmona, en legerden zich in Funon. En zij verreisden van Funon, en legerden zich in Oboth. En zij verreisden van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, in de landpale van Moab. En zij verreisden van de heuvelen van Abarim, en legerden zich in Dibon-Gad. En zij verreisden van Dibon-Gad, en legerden zich in Almon-Diblathaim. En zij verreisden van Almon-Diblathaim, en legerden zich in de bergen Abarim, tegen Nebo. En zij verreisden van de bergen Abarim, en legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-Jesimoth, tot aan Abel-Sittim, in de vlakke velden der Moabieten.

Markus 10:17

En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieen vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beerve?

Mattheüs 9:35

En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwale onder het volk.

Lukas 11:6

Overmits mijn vriend van de reis tot mij gekomen is, en ik heb niet, dat ik hem voorzette;

Handelingen 20:13

Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het alzo bevolen, en hijzelf zou te voet gaan.

Never miss a post

Public domain