'Hoop' in de Bijbel
Hij duikt neder, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten.
Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren.
Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God!
En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.
Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts.
[ (Psalms 42:12) Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God. ]
Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.
Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God!
Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid.
En dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren;
Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop.
En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.
O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.
Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.