1 En het gebeurde na vele dagen, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Elia, in het derde jaar, zeggende: Ga heen, vertoon u aan Achab; want Ik zal regen geven op den aardbodem.
1 Now it happened after many days that the word of the Lord came to Elijah in the third year, saying, “Go, show yourself to Ahab, and I will send rain on the face of the earth.”
4 Want het geschiedde, als Izebel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam, en verborg ze bij vijftig man in een spelonk, en onderhield hen met brood en water.
4 for when Jezebel destroyed the prophets of the Lord, Obadiah took a hundred prophets and hid them by fifties in a cave, and provided them with bread and water.)
5 En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land, tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien zullen wij gras vinden, opdat wij de paarden en de muilezelen in het leven behouden, en niets uitroeien van de beesten.
5 Then Ahab said to Obadiah, “Go through the land to all the springs of water and to all the valleys; perhaps we will find grass and keep the horses and mules alive, and not have to kill some of the cattle.”
10 Zo waarachtig als de HEERE, uw God, leeft, zo er een volk of koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft, om u te zoeken; en als zij zeiden: Hij is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk en dat volk een eed af; dat zij u niet hadden gevonden.
10 As the Lord your God lives, there is no nation or kingdom where my master has not sent to search for you; and when they said, ‘He is not here,’ he made the kingdom or nation swear that they could not find you.
12 En het mocht geschieden, wanneer ik van u zou weggegaan zijn, dat de Geest des HEEREN u wegnam, ik weet niet waarheen; en ik kwam, om dat Achab aan te zeggen, en hij vond u niet, zo zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu vrees den HEERE van mijn jonkheid af.
12 It will come about when I leave you that the Spirit of the Lord will carry you where I do not know; so when I come and tell Ahab and he cannot find you, he will kill me, although I your servant have feared the Lord from my youth.
13 Is mijn heer niet aangezegd, wat ik gedaan heb, als Izebel de profeten des HEEREN doodde? Dat ik van de profeten des HEEREN honderd man heb verborgen, elk vijftig man in een spelonk, en die met brood en water onderhouden heb?
13 Has it not been told to my master what I did when Jezebel killed the prophets of the Lord, that I hid a hundred prophets of the Lord by fifties in a cave, and provided them with bread and water?
18 Toen zeide hij: Ik heb Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des HEEREN verlaten hebt en de Baals nagevolgd zijt.
18 He said, “I have not troubled Israel, but you and your father’s house have, because you have forsaken the commandments of the Lord and you have followed the Baals.
19 Nu dan, zend heen, verzamel tot mij het ganse Israel op den berg Karmel, en de vierhonderd en vijftig profeten van Baal, en de vierhonderd profeten van het bos, die van de tafel van Izebel eten.
19 Now then send and gather to me all Israel at Mount Carmel, together with 450 prophets of Baal and 400 prophets of the Asherah, who eat at Jezebel’s table.”
21 Toen naderde Elia tot het ganse volk, en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baal is, volgt hem na! Maar het volk antwoordde hem niet een woord.
21 Elijah came near to all the people and said, “How long will you hesitate between two opinions? If the Lord is God, follow Him; but if Baal, follow him.” But the people did not answer him a word.
23 Dat men ons dan twee varren geve, en dat zij voor zich den enen var kiezen, en denzelven in stukken delen, en op het hout leggen, maar geen vuur daaraan leggen; en ik zal den anderen var bereiden, en op het hout leggen, en geen vuur daaraan leggen.
23 Now let them give us two oxen; and let them choose one ox for themselves and cut it up, and place it on the wood, but put no fire under it; and I will prepare the other ox and lay it on the wood, and I will not put a fire under it.
24 Roept gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den Naam des HEEREN aanroepen; en de God, Die door vuur antwoorden zal, Die zal God zijn. En het ganse volk antwoordde en zeide: Dat woord is goed.
24 Then you call on the name of your god, and I will call on the name of the Lord, and the God who answers by fire, He is God.” And all the people said, “That is a good idea.”
25 En Elia zeide tot de profeten van Baal: Kiest gijlieden voor u den enen var, en bereidt gij hem eerst, want gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan, en legt geen vuur daaraan.
25 So Elijah said to the prophets of Baal, “Choose one ox for yourselves and prepare it first for you are many, and call on the name of your god, but put no fire under it.”
26 En zij namen de var, dien hij hun gegeven had, en bereidden hem, en riepen den naam van Baal aan, van den morgen tot op den middag, zeggende: O Baal, antwoord ons! Maar er was geen stem en geen antwoorder. En zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had.
26 Then they took the ox which was given them and they prepared it and called on the name of Baal from morning until noon saying, “O Baal, answer us.” But there was no voice and no one answered. And they leaped about the altar which they made.
27 En het geschiedde op den middag, dat Elia met hen spotte, en zeide: Roept met luider stem, want hij is een god; omdat hij in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat hij een reize heeft; misschien slaapt hij en zal wakker worden.
27 It came about at noon, that Elijah mocked them and said, “Call out with a loud voice, for he is a god; either he is occupied or gone aside, or is on a journey, or perhaps he is asleep and needs to be awakened.”
29 Het geschiedde nu, als de middag voorbij was, dat zij profeteerden totdat men het spijsoffer zou offeren; maar er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking.
29 When midday was past, they raved until the time of the offering of the evening sacrifice; but there was no voice, no one answered, and no one paid attention.
30 Toen zeide Elia tot het ganse volk: Nadert tot mij. En al het volk naderde tot hem; en hij heelde het altaar des HEEREN, dat verbroken was.
30 Then Elijah said to all the people, “Come near to me.” So all the people came near to him. And he repaired the altar of the Lord which had been torn down.
31 En Elia nam twaalf stenen, naar het getal der stammen van de kinderen Jakobs, tot welke het woord des HEEREN geschied was, zeggende: Israel zal uw naam zijn.
31 Elijah took twelve stones according to the number of the tribes of the sons of Jacob, to whom the word of the Lord had come, saying, “Israel shall be your name.”
34 En hij zeide: Vult vier kruiken met water, en giet het op het brandoffer en op het hout. En hij zeide: Doet het ten tweeden male. En zij deden het ten tweeden male. Voorts zeide hij: Doet het ten derden male. En zij deden het ten derden male;
34 And he said, “Fill four pitchers with water and pour it on the burnt offering and on the wood.” And he said, “Do it a second time,” and they did it a second time. And he said, “Do it a third time,” and they did it a third time.
36 Het geschiedde nu, als men het spijsoffer offerde, dat de profeet Elia naderde, en zeide: HEERE, God van Abraham, Izak en Israel, dat het heden bekend worde, dat Gij God in Israel zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen naar Uw woord gedaan heb.
36 At the time of the offering of the evening sacrifice, Elijah the prophet came near and said, “O Lord, the God of Abraham, Isaac and Israel, today let it be known that You are God in Israel and that I am Your servant and I have done all these things at Your word.
38 Toen viel het vuur de HEEREN, en verteerde dat brandoffer, en dat hout, en die stenen, en dat stof, ja, lekte dat water op, hetwelk in de groeve was.
38 Then the fire of the Lord fell and consumed the burnt offering and the wood and the stones and the dust, and licked up the water that was in the trench.
40 En Elia zeide tot hen: Grijpt de profeten van Baal, dat niemand van hen ontkome. En zij grepen ze; en Elia voerde hen af naar de beek Kison, en slachtte hen aldaar.
40 Then Elijah said to them, “Seize the prophets of Baal; do not let one of them escape.” So they seized them; and Elijah brought them down to the brook Kishon, and slew them there.
42 Alzo toog Achab op, om te eten en te drinken; maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel, en breidde zich uit voorwaarts ter aarde; daarna legde hij zijn aangezicht tussen zijn knieen.
42 So Ahab went up to eat and drink. But Elijah went up to the top of Carmel; and he crouched down on the earth and put his face between his knees.
43 En hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: Er is niets. Toen zeide hij: Ga weder henen, zevenmaal.
43 He said to his servant, “Go up now, look toward the sea.” So he went up and looked and said, “There is nothing.” And he said, “Go back” seven times.
44 En het geschiedde op de zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk, als eens mans hand, gaat op van de zee. En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span aan, en kom af, dat u de regen niet ophoude.
44 It came about at the seventh time, that he said, “Behold, a cloud as small as a man’s hand is coming up from the sea.” And he said, “Go up, say to Ahab, ‘Prepare your chariot and go down, so that the heavy shower does not stop you.’”