2 Toen zond Izebel een bode tot Elia, om te zeggen: Zo doen mij de goden, en doen zo daartoe, voorzeker, ik zal morgen omtrent dezen tijd uw ziel stellen, als de ziel van een hunner.
2 Then Jezebel sent a messenger to Elijah, saying, “So may the gods do to me and even more, if I do not make your life as the life of one of them by tomorrow about this time.”
4 Maar hij zelf ging henen in de woestijn een dagreis, en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.
4 But he himself went a day’s journey into the wilderness, and came and sat down under a juniper tree; and he requested for himself that he might die, and said, “It is enough; now, O Lord, take my life, for I am not better than my fathers.”
6 En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een fles met water; alzo at hij, en dronk, en legde zich wederom neder.
6 Then he looked and behold, there was at his head a bread cake baked on hot stones, and a jar of water. So he ate and drank and lay down again.
9 En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elia?
9 Then he came there to a cave and lodged there; and behold, the word of the Lord came to him, and He said to him, “What are you doing here, Elijah?”
10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen.
10 He said, “I have been very zealous for the Lord, the God of hosts; for the sons of Israel have forsaken Your covenant, torn down Your altars and killed Your prophets with the sword. And I alone am left; and they seek my life, to take it away.”
11 En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg, voor het aangezicht des HEEREN. En ziet, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind, scheurende de bergen, en brekende de steenrotsen, voor den HEERE henen; doch de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet;
11 So He said, “Go forth and stand on the mountain before the Lord.” And behold, the Lord was passing by! And a great and strong wind was rending the mountains and breaking in pieces the rocks before the Lord; but the Lord was not in the wind. And after the wind an earthquake, but the Lord was not in the earthquake.
13 En het geschiedde, als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn mantel, en uitging, en stond in den ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam tot hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elia?
13 When Elijah heard it, he wrapped his face in his mantle and went out and stood in the entrance of the cave. And behold, a voice came to him and said, “What are you doing here, Elijah?”
14 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want de kinderen Israels hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel, om die weg te nemen.
14 Then he said, “I have been very zealous for the Lord, the God of hosts; for the sons of Israel have forsaken Your covenant, torn down Your altars and killed Your prophets with the sword. And I alone am left; and they seek my life, to take it away.”
16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israel; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw plaats.
16 and Jehu the son of Nimshi you shall anoint king over Israel; and Elisha the son of Shaphat of Abel-meholah you shall anoint as prophet in your place.
17 En het zal geschieden, dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazael ontkomt, doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elisa doden.
17 It shall come about, the one who escapes from the sword of Hazael, Jehu shall put to death, and the one who escapes from the sword of Jehu, Elisha shall put to death.
19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich henen, en hij was bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem.
19 So he departed from there and found Elisha the son of Shaphat, while he was plowing with twelve pairs of oxen before him, and he with the twelfth. And Elijah passed over to him and threw his mantle on him.
20 En hij verliet de runderen, en liep Elia na, en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan?
20 He left the oxen and ran after Elijah and said, “Please let me kiss my father and my mother, then I will follow you.” And he said to him, “Go back again, for what have I done to you?”
21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een juk runderen, en slachtte het, en met het gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna stond hij op, en volgde Elia na, en diende hem.
21 So he returned from following him, and took the pair of oxen and sacrificed them and boiled their flesh with the implements of the oxen, and gave it to the people and they ate. Then he arose and followed Elijah and ministered to him.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org