1 Kronieken 1:34

Abraham nu gewon Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israel.

Genesis 32:28

Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.

Genesis 21:2-3

En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter gezetter tijd, dien hem God gezegd had.

Mattheüs 1:2

Abraham gewon Izak, en Izak gewon Jakob, en Jakob gewon Juda, en zijn broeders;

Lukas 3:34

Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van Nachor,

Handelingen 7:8

En Hij gaf hem het verbond der besnijdenis; en alzo gewon hij Izak, en besneed hem op den achtsten dag; en Izak gewon Jakob, en Jakob de twaalf patriarchen.

Genesis 25:24-28

Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik.

1 Kronieken 1:28

De kinderen van Abraham waren Izak en Ismael.

Maleachi 1:2-4

Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE; maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans heb Ik Jakob liefgehad.

Romeinen 9:10-13

En niet alleenlijk deze, maar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit een bevrucht was, namelijk Izaak, onzen Vader.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain