1 Samuël 14:41

Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israels: Toon den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging vrij uit.

Handelingen 1:24

En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der harten van allen, wijs van deze twee een aan, dien Gij uitverkoren hebt;

Jozua 7:16-18

Toen maakte zich Jozua des morgens vroeg op, en deed Israel aankomen naar zijn stammen; en de stam van Juda werd geraakt.

1 Samuël 10:20-21

Toen nu Samuel al de stammen van Israel had doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt.

Spreuken 16:33

Het lot wordt in den schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE.

Jona 1:7

Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt, en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain