1 Samuël 25:3
En de naam des mans was Nabal, en de naam zijner huisvrouw was Abigail; en de vrouw was goed van verstand, en schoon van gedaante; maar de man was hard en boos van daden, en hij was een Kalebiet.
Jozua 15:13
Doch Kaleb, den zoon van Jefunne, had hij een deel gegeven in het midden der kinderen van Juda, naar den mond des HEEREN tot Jozua, de stad van Arba, vader van Enak, dat is Hebron.
1 Samuël 25:10-11
En Nabal antwoordde den knechten van David, en zeide: Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Er zijn heden vele knechten, die zich afscheuren, elk van zijn heer.
1 Samuël 25:17
Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult; want het kwaad is ten volle over onzen heer besloten, en over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken.
1 Samuël 30:14
Wij waren ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur verbrand.
Psalmen 10:3
Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE.
Spreuken 14:1
Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is, breekt het af met haar handen.
Spreuken 31:10
Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.
Spreuken 31:26
Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.
Spreuken 31:30-31
Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
Jesaja 32:5-7
De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer mild geheten worden.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd