2 Corinthiër 11:19

Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt.

1 Corinthiërs 4:10

Wij zijn dwazen om Christus' wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten.

1 Corinthiërs 8:1

Aangaande nu de dingen, die den afgoden geofferd zijn, wij weten, dat wij allen te zamen kennis hebben. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.

1 Corinthiërs 10:15

Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij, hetgeen ik zeg.

Openbaring 3:17

Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd