2 Corinthiër 5:1

Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

2 Corinthiër 4:7

Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons;

2 Petrus 1:13-14

En ik acht het recht te zijn, zolang ik in deze tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaning;

Job 4:19

Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor de motten.

Hebreeën 9:11

Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakten tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van dit maaksel,

Hebreeën 9:24

Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons;

Genesis 3:19

In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren.

Job 19:25-26

Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan;

Job 30:22

Gij heft mij op in den wind; Gij doet mij daarop rijden, en Gij versmelt mij het wezen.

Psalmen 56:9

Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.

Markus 14:58

Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.

Johannes 14:2-3

In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden.

1 Corinthiërs 3:9

Want wij zijn Gods medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij.

1 Corinthiërs 15:46-48

Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.

2 Corinthiër 5:4

Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.

Colossenzen 2:11

In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus;

2 Timotheüs 1:12

Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijde, maar word niet beschaamd; want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.

Hebreeën 11:10

Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.

1 Petrus 1:4

Tot een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u,

2 Petrus 3:11

Dewijl dan deze dingen alle vergaan, hoedanigen behoort gij te zijn in heiligen wandel en godzaligheid!

1 Johannes 3:2

Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.

1 Johannes 3:14

Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.

1 Johannes 3:19

En hieraan kennen wij, dat wij uit de waarheid zijn, en wij zullen onze harten verzekeren voor Hem.

1 Johannes 5:19-20

Wij weten, dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd