2 Timotheüs 4:13
Breng den reismantel mede, dien ik te Troas bij Karpus gelaten heb, als gij komt, en de boeken, inzonderheid de perkamenten.
Handelingen 16:8
En zij, Mysie voorbij gereisd zijnde, kwamen af tot Troas.
Handelingen 16:11
Van Troas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar Samothrace, en den volgende dag naar Neapolis.
Handelingen 20:5-12
Dezen, vooraf heengegaan zijnde, wachtten ons te Troas.
1 Corinthiërs 4:11
Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger, en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten geslagen, en hebben geen vaste woonplaats;
2 Corinthiër 11:27
In arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd