2 Timotheüs 4:21
Benaarstig u, om voor den winter te komen. U groet Eubulus, en Pudens, en Linus, en Klaudia, en al de broeders.
2 Timotheüs 4:9
Benaarstig u haastelijk tot mij te komen.
Romeinen 16:21-23
U groeten, Timotheus, mijn medearbeider, en Lucius, en Jason, en Socipater, mijn bloedverwanten.
1 Corinthiërs 16:20
U groeten al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus.
2 Corinthiër 13:13
De genade van den Heere Jezus Christus, en de liefde van God, en de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met u allen. Amen.
Filippenzen 4:22
Al de heiligen groeten u, en meest die van het huis des keizers zijn.
2 Timotheüs 1:4
Zeer begerig zijnde om u te zien, als ik gedenk aan uw tranen, opdat ik met blijdschap moge vervuld worden;
2 Timotheüs 4:13
Breng den reismantel mede, dien ik te Troas bij Karpus gelaten heb, als gij komt, en de boeken, inzonderheid de perkamenten.
2 Johannes 1:13
U groeten de kinderen van uw zuster, de uitverkorene. Amen.
3 Johannes 1:14
Maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot mond spreken. [ (III John 1:15) Vrede zij u. De vrienden groeten u. Groet de vrienden met name. ]
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd