Deuteronomium 19:14
Gij zult uws naasten landpale, die de voorvaderen gepaald hebben, niet verrukken in uw erfdeel, dat gij erven zult, in het land, hetwelk u de HEERE, uw God, geeft, om dat erfelijk te bezitten.
Deuteronomium 27:17
Vervloekt zij, die zijns naasten landpale verrukt! En al het volk zal zeggen: Amen.
Spreuken 22:28
Zet de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben.
Hosea 5:10
De vorsten van Juda zijn geworden, gelijk die de landpalen verrukken; Ik zal Mijn verbolgenheid, als water, over hen uitgieten.
Job 24:2
Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze.
Spreuken 23:10
Zet de oude palen niet terug; en kom op de akkers der wezen niet;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd