Efeziërs 5:11

En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer.

Romeinen 13:12

De nacht is voorbijgegaan, en de dag is nabij gekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis, en aandoen de wapenen des lichts.

1 Timotheüs 5:20

Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreze mogen hebben.

Leviticus 19:17

Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen.

Romeinen 6:21

Wat vrucht dan hadt gij toen van die dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde derzelve is de dood.

2 Thessalonicenzen 3:6

En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijk broeder, die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting, die hij van ons ontvangen heeft.

Genesis 20:16

En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.

Genesis 49:5-7

Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld!

Job 24:13-17

Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden.

Psalmen 1:1-2

Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in de raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters;

Psalmen 26:4-5

Ik zit niet bij ijdele lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om.

Psalmen 94:20-21

Zou zich de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting?

Psalmen 141:5

De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden.

Spreuken 1:31

Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.

Spreuken 4:14-15

Kom niet op het pad der goddelozen, en treed niet op den weg der bozen.

Spreuken 9:6-8

Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands.

Spreuken 13:18

Armoede en schande is desgenen, die de tucht verwerpt; maar die de bestraffing waarneemt; zal geeerd worden.

Spreuken 15:12

De spotter zal niet liefhebben, die hem bestraft; hij zal niet gaan tot de wijzen.

Spreuken 19:25

Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.

Spreuken 25:12

Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud.

Spreuken 29:1

Een man, die, dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan zij.

Jesaja 3:10-11

Zegt den rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht hunner werken zullen eten.

Jesaja 29:21

Die een mens schuldig maken om een woord, en leggen dien strikken, die hen bestraft in de poort; en die den rechtvaardige verdrijven in het woeste.

Jeremia 15:17

Ik heb in den raad der bespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen; vanwege Uw hand heb ik alleen gezeten, want Gij hebt mij met gramschap vervuld.

Mattheüs 18:15

Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.

Lukas 3:19

Maar als Herodes, de viervorst van hem bestraft werd, om Herodias' wil, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken, die Herodes deed,

Johannes 3:19-21

En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.

Romeinen 1:22-32

Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden;

Romeinen 16:17

En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt; en wijkt af van dezelve.

1 Corinthiërs 5:9-11

Ik heb u geschreven in den brief, dat gij u niet zoudt vermengen met de hoereerders;

1 Corinthiërs 10:20-21

Ja, ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet, dat gij met de duivelen gemeenschap hebt.

2 Corinthiër 6:14-18

Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?

Galaten 6:8

Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien.

Efeziërs 4:22

Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding;

1 Thessalonicenzen 5:7

Want die slapen, slapen des nachts, en die dronken zijn, zijn des nachts dronken;

2 Thessalonicenzen 3:14

Maar indien iemand ons woord, door deze brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien; en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde;

1 Timotheüs 6:5

Verkeerde krakelingen van mensen, die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zijn, menende, dat de godzaligheid een gewin zij. Wijk af van dezulken.

2 Timotheüs 3:5

Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen.

2 Timotheüs 4:2

Predik het woord; houd aan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer.

Titus 2:15

Spreek dit, en vermaan, en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte.

2 Johannes 1:10-11

Indien iemand tot ulieden komt, en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt gegroet.

Openbaring 18:4

En ik hoorde een andere stem uit den hemel, zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.

Efeziërs 5:7

Zo zijt dan hun medegenoten niet.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain