Exodus 23:32
Gij zult met hen, noch met hun goden, een verbond maken.
Exodus 34:12
Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoners des lands, waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u.
Deuteronomium 7:2
En de HEERE, uw God, hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij ze slaat; zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn.
Exodus 34:15
Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner van dat land; en zij hun goden niet nahoereren, noch hun goden offerande doen, en hij u nodigende, gij van hun offerande etet.
Numberi 25:1-2
En Israel verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten.
Deuteronomium 7:16
Gij zult dan al die volken verteren, die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want dat zoude u een strik zijn.
Jozua 9:14-23
Toen namen de mannen van hun reiskost; en zij vraagden het den mond des HEEREN niet.
2 Samuël 21:1-2
En er was in Davids dagen een honger, drie jaren, jaar achter jaar; en David zocht het aangezicht des HEEREN. En de HEERE zeide: Het is om Saul en om des bloedhuizes wil, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft.
Psalmen 106:35
Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken.
2 Corinthiër 6:15
En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige?
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd