Genesis 49:19

Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.

Genesis 30:11

Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad.

Genesis 46:16

En de zonen van Gad: Zifjon en Haggi, Schuni en Ezbon, Eri en Arodi, en Areli.

Numberi 32:1-42

De kinderen van Ruben nu hadden veel vee, en de kinderen van Gad hadden machtig veel; en zij bezagen het land Jaezer, en het land van Gilead, en ziet, deze plaats was een plaats voor vee.

Deuteronomium 33:20-21

En van Gad zeide hij: Gezegend zij, die aan Gad ruimte maakt! hij woont als een oude leeuw, en verscheurt den arm, ja ook den schedel.

Jozua 13:8

Met denwelken de Rubenieten en Gadieten hun erfenis ontvangen hebben; dewelke Mozes hunlieden gaf aan gene zijde van de Jordaan tegen het oosten, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, hun gegeven had:

Richteren 10:1-11

Na Abimelech nu stond op, om Israel te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim.

1 Kronieken 3:18-22

Dezes zonen waren Malchiram, en Pedaja, en Senazar, Jekamja, Hosama en Nedabja.

1 Kronieken 5:11-22

De kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land van Basan, tot Salcha toe.

1 Kronieken 5:26

Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain