1 En God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte, en aan al het vee, dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil.
1 But God remembered Noah and all the beasts and all the cattle that were with him in the ark; and God caused a wind to pass over the earth, and the water subsided.
9 Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet; zo keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren waren op de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit, en nam haar, en bracht haar tot zich in de ark.
9 but the dove found no resting place for the sole of her foot, so she returned to him into the ark, for the water was on the surface of all the earth. Then he put out his hand and took her, and brought her into the ark to himself.
11 En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gelicht waren.
11 The dove came to him toward evening, and behold, in her beak was a freshly picked olive leaf. So Noah knew that the water was abated from the earth.
13 En het geschiedde in het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den eersten derzelver maand, dat de wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd.
13 Now it came about in the six hundred and first year, in the first month, on the first of the month, the water was dried up from the earth. Then Noah removed the covering of the ark, and looked, and behold, the surface of the ground was dried up.
17 Al het gedierte, dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte, en aan vee, en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen op de aarde.
17 Bring out with you every living thing of all flesh that is with you, birds and animals and every creeping thing that creeps on the earth, that they may breed abundantly on the earth, and be fruitful and multiply on the earth.”
21 En de HEERE rook dien liefelijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.
21 The Lord smelled the soothing aroma; and the Lord said to Himself, “I will never again curse the ground on account of man, for the intent of man’s heart is evil from his youth; and I will never again destroy every living thing, as I have done.