2 En hij zeide: Gij mannen broeders en vaders, hoort toe: de God der heerlijkheid verscheen onzen vader Abraham, nog zijnde in Mesopotamie, eer hij woonde in Charran;
2 And he said, “Hear me, brethren and fathers! The God of glory appeared to our father Abraham when he was in Mesopotamia, before he lived in Haran,
4 Toen ging hij uit het land der Chaldeen, en woonde in Charran. En van daar, nadat zijn vader gestorven was, bracht Hij hem over in dit land, daar gij nu in woont.
4 Then he left the land of the Chaldeans and settled in Haran. From there, after his father died, God had him move to this country in which you are now living.
5 En Hij gaf hem geen erfdeel in hetzelve, ook niet een voetstap; en beloofde, dat Hij hem het zelve tot een bezitting geven zou, en zijn zade na hem, als hij nog geen kind had.
5 But He gave him no inheritance in it, not even a foot of ground, and yet, even when he had no child, He promised that He would give it to him as a possession, and to his descendants after him.
6 En God sprak alzo, dat zijn zaad vreemdeling zijn zoude in een vreemd land, en dat zij het zouden dienstbaar maken, en kwalijk handelen, vierhonderd jaren.
6 But God spoke to this effect, that his descendants would be aliens in a foreign land, and that they would be enslaved and mistreated for four hundred years.
8 En Hij gaf hem het verbond der besnijdenis; en alzo gewon hij Izak, en besneed hem op den achtsten dag; en Izak gewon Jakob, en Jakob de twaalf patriarchen.
8 And He gave him the covenant of circumcision; and so Abraham became the father of Isaac, and circumcised him on the eighth day; and Isaac became the father of Jacob, and Jacob of the twelve patriarchs.
10 En verloste hem uit al zijn verdrukkingen, en gaf hem genade en wijsheid voor Farao, den koning van Egypteland; en hij stelde hem tot een overste over Egypte, en zijn gehele huis.
10 and rescued him from all his afflictions, and granted him favor and wisdom in the sight of Pharaoh, king of Egypt, and he made him governor over Egypt and all his household.
16 En zij werden overgebracht naar Sichem, en gelegd in het graf, hetwelk Abraham gekocht had voor een som gelds, van de zonen van Emmor, den vader van Sichem.
16 From there they were removed to Shechem and laid in the tomb which Abraham had purchased for a sum of money from the sons of Hamor in Shechem.
19 Deze gebruikte listigheid tegen ons geslacht, en handelde kwalijk met onze vaderen, zodat zij hun jonge kinderen moesten wegwerpen, opdat zij niet zouden voorttelen.
19 It was he who took shrewd advantage of our race and mistreated our fathers so that they would expose their infants and they would not survive.
26 En den volgenden dag werd hij van hen gezien, daar zij vochten; en hij drong ze tot vrede, zeggende: Mannen, gij zijt broeders; waarom doet gij elkander ongelijk?
26 On the following day he appeared to them as they were fighting together, and he tried to reconcile them in peace, saying, ‘Men, you are brethren, why do you injure one another?’
34 Ik heb merkelijk gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden.
34 I have certainly seen the oppression of My people in Egypt and have heard their groans, and I have come down to rescue them; come now, and I will send you to Egypt.’
35 Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden, door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornenbos.
35 “This Moses whom they disowned, saying, ‘Who made you a ruler and a judge?’ is the one whom God sent to be both a ruler and a deliverer with the help of the angel who appeared to him in the thorn bush.
38 Deze is het, die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinai, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven.
38 This is the one who was in the congregation in the wilderness together with the angel who was speaking to him on Mount Sinai, and who was with our fathers; and he received living oracles to pass on to you.
40 Zeggende tot Aaron: Maak ons goden, die voor ons heengaan; want wat dezen Mozes aangaat, die ons uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is.
40 saying to Aaron, ‘Make for us gods who will go before us; for this Moses who led us out of the land of Egypt—we do not know what happened to him.’
42 En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij huis Israels?
42 But God turned away and delivered them up to serve the host of heaven; as it is written in the book of the prophets, ‘It was not to Me that you offered victims and sacrifices forty years in the wilderness, was it, O house of Israel?
43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.
43 You also took along the tabernacle of Moloch and the star of the god Rompha, the images which you made to worship. I also will remove you beyond Babylon.’
44 De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide, dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
44 “Our fathers had the tabernacle of testimony in the wilderness, just as He who spoke to Moses directed him to make it according to the pattern which he had seen.
45 Welken ook onze vaders ontvangen hebbende, met Jozua gebracht hebben in het land, dat de heidenen bezaten, die God verdreven heeft van het aangezicht onzer vaderen, tot de dagen van David toe;
45 And having received it in their turn, our fathers brought it in with Joshua upon dispossessing the nations whom God drove out before our fathers, until the time of David.
49 De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten. Hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner ruste?
49 ‘Heaven is My throne,And earth is the footstool of My feet;What kind of house will you build for Me?’ says the Lord,‘Or what place is there for My repose?
52 Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd? En zij hebben gedood degenen, die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen, van Welken gijlieden nu verraders en moordenaars geworden zijt.
52 Which one of the prophets did your fathers not persecute? They killed those who had previously announced the coming of the Righteous One, whose betrayers and murderers you have now become;