1 Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars.
1 “How beautiful are your feet in sandals,O prince’s daughter!The curves of your hips are like jewels,The work of the hands of an artist.
4 Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon, bij de poort van Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet.
4 “Your neck is like a tower of ivory,Your eyes like the pools in HeshbonBy the gate of Bath-rabbim;Your nose is like the tower of Lebanon,Which faces toward Damascus.
8 Ik zeide: Ik zal op den palmboom klimmen, ik zal zijn takken grijpen; zo zullen dan uw borsten zijn als druif trossen aan den wijnstok, en de reuk van uw neus als appelen.
8 “I said, ‘I will climb the palm tree,I will take hold of its fruit stalks.’Oh, may your breasts be like clusters of the vine,And the fragrance of your breath like apples,
12 Laat ons vroeg ons opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien, of de wijnstok bloeit, de jonge druifjes zich opendoen, de granaatappelbomen uitbotten; daar zal ik U mijn uitnemende liefde geven.
12 “Let us rise early and go to the vineyards;Let us see whether the vine has buddedAnd its blossoms have opened,And whether the pomegranates have bloomed.There I will give you my love.