3 Ook geschiedde het tot hem in de dagen van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, totdat voleind werd het elfde jaar van Zedekia, zoon van Josia, koning van Juda; totdat Jeruzalem gevankelijk werd weggevoerd in de vijfde maand.
3 It came also in the days of Jehoiakim the son of Josiah, king of Judah, until the end of the eleventh year of Zedekiah the son of Josiah, king of Judah, until the exile of Jerusalem in the fifth month.
7 Maar de HEERE zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarhenen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken.
7 But the Lord said to me,“Do not say, ‘I am a youth,’Because everywhere I send you, you shall go,And all that I command you, you shall speak.
10 Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, om uit te rukken, en af te breken, en te verderven, en te verstoren; ook om te bouwen en te planten.
10 “See, I have appointed you this day over the nations and over the kingdoms,To pluck up and to break down,To destroy and to overthrow,To build and to plant.”
13 En des HEEREN woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een ziedenden pot, welks voorste deel tegen het noorden is.
13 The word of the Lord came to me a second time saying, “What do you see?” And I said, “I see a boiling pot, facing away from the north.”
15 Want zie, Ik roep alle geslachten der koninkrijken van het noorden, spreekt de HEERE; en zij zullen komen, en zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom, en tegen alle steden van Juda.
15 For, behold, I am calling all the families of the kingdoms of the north,” declares the Lord; “and they will come and they will set each one his throne at the entrance of the gates of Jerusalem, and against all its walls round about and against all the cities of Judah.
16 En Ik zal Mijn oordelen tegen hen uitspreken over al hun boosheid; dat zij Mij verlaten hebben, en anderen goden gerookt, en zich gebogen hebben voor de werken hunner handen.
16 I will pronounce My judgments on them concerning all their wickedness, whereby they have forsaken Me and have offered sacrifices to other gods, and worshiped the works of their own hands.
17 Gij dan, gord uw lendenen, en maakt u op, en spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden zal; wees niet verslagen voor hun aangezicht, opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla.
17 Now, gird up your loins and arise, and speak to them all which I command you. Do not be dismayed before them, or I will dismay you before them.
18 Want zie, Ik stel u heden tot een vaste stad, en tot een ijzeren pilaar, en tot koperen muren tegen het ganse land; tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesteren, en tegen het volk van het land.
18 Now behold, I have made you today as a fortified city and as a pillar of iron and as walls of bronze against the whole land, to the kings of Judah, to its princes, to its priests and to the people of the land.