Jeremia 52:3

Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had; en Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel.

2 Kronieken 36:13

Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die hem beedigd had bij God; en verhardde zijn nek, en verstokte zijn hart, dat hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israels.

Jesaja 3:4-5

En Ik zal jongelingen stellen tot hun vorsten, en kinderen zullen over hen heersen;

2 Samuël 24:1

En de toorn des HEEREN voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israel en Juda.

1 Koningen 10:9

Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u heeft gehad, om u op den troon van Israel te zetten! Omdat de HEERE Israel in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid te doen.

Spreuken 28:2

Om de overtreding des lands zijn deszelfs vorsten vele; maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks verlenging wezen.

Prediker 10:16

Wee u, land! welks koning een kind is, en welks vorsten tot in den morgenstond eten!

Jesaja 3:1

Want ziet, de Heere, HEERE der heirscharen, zal van Jeruzalem en van Juda wegnemen den stok en den staf, allen stok des broods, en allen stok des waters;

Jesaja 19:4

En Ik zal de Egyptenaars besluiten in de hand van harde heren, en een strenge koning zal over hen heersen, spreekt de Heere HEERE der heirscharen.

Ezechiël 17:12-21

Zeg nu tot dat wederspannig huis: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? Zeg: Ziet, de koning van Babel is tot Jeruzalem gekomen, en heeft haar koning genomen, en haar vorsten, en heeft ze tot zich gevoerd naar Babel.

Treasury of Scripture Knowledge did not add

Public domain