Jesaja 22:1

De last van het dal des gezichts. Wat is u nu, dat gij altegader op de daken klimt?

Jeremia 21:13

Ziet, Ik wil aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein! spreekt de HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of wie zou komen in onze woningen?

Psalmen 125:2

Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.

Jesaja 15:3

Op hun wijken hebben zij zakken aangegord; op hun daken en op hun straten huilen zij altemaal, afgaande met geween.

Joël 3:12

De heidenen zullen zich opmaken, en optrekken naar het dal van Josafat; maar aldaar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom.

Joël 3:14

Menigten, menigten in het dal des dorswagens; want de dag des HEEREN is nabij, in het dal des dorswagens.

Genesis 21:17

En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.

Deuteronomium 22:8

Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand, vallende, daarvan afviel.

Richteren 18:23

En zij riepen de kinderen van Dan na; dewelke hun aangezichten omkeerden, en zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen zijt?

1 Samuël 3:1

En de jongeling Samuel diende den HEERE voor het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN was dierbaar in die dagen; er was geen openbaar gezicht.

1 Samuël 11:5

En ziet, Saul kwam achter de runderen uit het veld, en Saul zeide: Wat is den volke, dat zij wenen? Toen vertelden zij hem de woorden der mannen van Jabes.

2 Samuël 14:5

En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn man is gestorven.

2 Koningen 6:28

Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen wij mijn zoon eten.

Psalmen 114:5

Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? gij Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet?

Psalmen 147:19-20

Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israel Zijn inzettingen en Zijn rechten.

Spreuken 29:18

Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot; maar welgelukzalig is hij, die de wet bewaart.

Jesaja 13:1

De last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.

Jeremia 48:38

Op alle daken van Moab, en op al haar straten is overal misbaar; want Ik heb Moab verbroken als een vat, waar men geen lust aan heeft, spreekt de HEERE.

Micha 3:6

Daarom zal het nacht voor ulieden worden vanwege het gezicht, en ulieden zal duisternis zijn vanwege de waarzegging; en de zon zal over deze profeten ondergaan; en de dag zal over hen zwart worden.

Romeinen 3:2

Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd.

Romeinen 9:4-5

Welke Israelieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst van God, en de beloftenissen;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain