Richteren 18:23

En zij riepen de kinderen van Dan na; dewelke hun aangezichten omkeerden, en zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen zijt?

Genesis 21:17

En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.

1 Samuël 11:5

En ziet, Saul kwam achter de runderen uit het veld, en Saul zeide: Wat is den volke, dat zij wenen? Toen vertelden zij hem de woorden der mannen van Jabes.

2 Samuël 14:5

En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn man is gestorven.

2 Koningen 6:28

Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen wij mijn zoon eten.

Psalmen 114:5

Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? gij Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet?

Jesaja 22:1

De last van het dal des gezichts. Wat is u nu, dat gij altegader op de daken klimt?

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain