Jesaja 38:12

Mijn levenstijd is weggetogen, en van mij weggevoerd gelijk eens herders hut; ik heb mijn leven afgesneden, gelijk een wever zijn web; Hij zal mij afsnijden, als van den drom; van den dag tot den nacht zult Gij mij ten einde gebracht hebben.

Psalmen 73:14

Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.

2 Corinthiër 5:1

Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

Hebreeën 1:12

En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden.

Job 4:20

Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid.

Job 6:9

En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte!

Job 7:3-7

Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid.

Job 9:25-26

En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien.

Job 14:2

Hij komt voort als een bloem, en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw, en bestaat niet.

Job 17:1

Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij.

Psalmen 31:22

Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen, als ik tot U riep.

Psalmen 89:45-47

Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela.

Psalmen 102:11

Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras.

Psalmen 102:23-24

Hij heeft mijn kracht op den weg ter nedergedrukt; mijn dagen heeft Hij verkort.

Psalmen 119:23

Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.

Jesaja 1:8

En de dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof als een belegerde stad.

Jesaja 13:20

Daar zal geen woonplaats zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden van geslacht tot geslacht; en de Arabier zal daar geen tent spannen, en de herders zullen er niet legeren.

2 Corinthiër 5:4

Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.

Jakobus 4:14

Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt.

2 Petrus 1:13-14

En ik acht het recht te zijn, zolang ik in deze tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaning;

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain