Mijn ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel.

Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel.

Maar hij zelf ging henen in de woestijn een dagreis, en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen.

En indien Gij alzo aan mij doet, dood mij toch slechts, indien ik genade in Uw ogen gevonden heb; en laat mij mijn ongeluk niet aanzien!

Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven.

Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed?

Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken.

In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards.

Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief!

Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave;

Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn?

Ik versmaad ze, ik zal toch in der eeuwigheid niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid.

Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende.

Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart!

Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg?

Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten.

Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.

Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag.

Wat zal ik spreken? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzo heeft Hij het gedaan; ik zal nu al zoetjes voorttreden al mijn jaren, vanwege de bitterheid mijner ziel.

Zie, in vrede is mij de bitterheid bitter geweest; maar Gij hebt mijn ziel liefelijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwame; want Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.

Nu dan, HEERE! neem toch mijn ziel van mij; want het is mij beter te sterven dan te leven.

En het geschiedde, als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona, dat hij amechtig werd; en hij wenste zijner ziel te mogen sterven, en zeide: Het is mij beter te sterven dan te leven.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain

Alle Vertalingen
Dutch Staten Vertaling