Job 13:7

Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?

Job 36:4

Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u.

Job 4:7

Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd?

Job 11:2-4

Zou de veelheid der woorden niet beantwoord worden, en zou een klapachtig man recht hebben?

Job 17:5

Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten.

Job 27:4

Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken!

Job 32:21-22

Och, dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike!

Johannes 16:2

Zij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk, die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen.

Romeinen 3:5-8

Indien nu onze ongerechtigheid Gods gerechtigheid bevestigt, wat zullen wij zeggen? Is God onrechtvaardig, als Hij toorn over ons brengt? (Ik spreek naar den mens.)

2 Corinthiër 4:2

Maar wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd