Job 15:3

Bestraffende door woorden, die niet baten, en door redenen, met dewelke hij geen voordeel doet?

Job 13:4-5

Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters.

Job 16:2-3

Ik heb vele dergelijke dingen gehoord; gij allen zijt moeilijke vertroosters.

Job 26:1-3

Maar Job antwoordde en zeide:

Maleachi 3:13-15

Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt de HEERE; maar gij zegt: Wat hebben wij tegen U gesproken?

Mattheüs 12:36-37

Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.

Colossenzen 4:6

Uw woord zij te allen tijde in aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoorden.

1 Timotheüs 6:4-5

Die is opgeblazen, en weet niets, maar hij raast omtrent twist vragen en woordenstrijd; uit welke komt nijd, twist, lasteringen, kwade nadenkingen.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain