Colossenzen 4:6

Uw woord zij te allen tijde in aangenaamheid, met zout besprengd, opdat gij moogt weten, hoe gij een iegelijk moet antwoorden.

1 Petrus 3:15

Maar heiligt God, den Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreze.

Markus 9:50

Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander.

Efeziërs 4:29

Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is tot nuttige stichting, opdat zij genade geve dien, die dezelve horen.

Leviticus 2:13

En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbonds van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren.

Psalmen 119:46

Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.

Mattheüs 5:13

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.

Colossenzen 3:16

Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart.

Deuteronomium 6:6-7

En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn.

Deuteronomium 11:19

En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat;

2 Koningen 2:20-22

En hij zeide: Brengt mij een nieuwe schaal, en legt er zout in. En zij brachten ze tot hem.

1 Kronieken 16:24

Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle volken.

Psalmen 37:30-31

Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht.

Psalmen 40:9-10

Ik boodschap de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik niet; HEERE! Gij weet het.

Psalmen 45:2

Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid.

Psalmen 66:16

Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.

Psalmen 71:15-18

Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil; hoewel ik de getallen niet weet.

Psalmen 71:23-24

Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt.

Psalmen 78:3-4

Die wij gehoord hebben en weten ze, en onze vaders ons verteld hebben.

Psalmen 105:2

Zingt Hem, psalmzingt Hem, spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderen.

Psalmen 119:13

Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.

Spreuken 10:21

De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand.

Spreuken 15:4

De medicijn der tong is een boom des levens; maar de verkeerdheid in dezelve is een breuk in den geest.

Spreuken 15:7

De lippen der wijzen zullen de wetenschap uitstrooien; maar het hart der zotten niet alzo.

Spreuken 16:21-24

De wijze van hart zal verstandig genoemd worden; en de zoetheid der lippen zal de lering vermeerderen.

Spreuken 22:17-18

Neig uw oor, en hoor de woorden der wijzen, en stel uw hart tot mijn wetenschap;

Spreuken 25:11-12

Een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.

Spreuken 26:4-5

Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet, opdat gij ook hem niet gelijk wordt.

Prediker 10:12

De woorden van een wijzen mond zijn aangenaam; maar de lippen van een zot verslinden hemzelve.

Maleachi 3:16-18

Alsdan spreken, die den HEERE vrezen, een ieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen, die den HEERE vrezen, en voor degenen, die aan Zijn Naam gedenken.

Mattheüs 12:34-35

Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.

Lukas 4:22

En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden, die uit Zijn mond voortkwamen; en zeiden: Is deze niet de Zoon van Jozef?

Lukas 20:20-40

En zij namen Hem waar, en zonden verspieders uit, die zichzelven veinsden rechtvaardig te zijn; opdat zij Hem in Zijn rede vangen mochten, om Hem aan de heerschappij en de macht des stadhouders over te leveren.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain