Job 24:3
Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand.
Deuteronomium 24:6
Men zal beide molenstenen, immers den bovensten molensteen, niet te pand nemen; want hij neemt de ziel te pand.
Deuteronomium 24:10-13
Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen;
Deuteronomium 24:17-21
Gij zult het recht van den vreemdeling en van den wees niet buigen, en gij zult het kleed der weduwe niet te pand nemen.
1 Samuël 12:3
Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor den HEERE, en voor Zijn gezalfde, wiens os ik genomen heb, en wiens ezel ik genomen heb, en wien ik verongelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat ik mijn ogen van hem zou verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven.
Job 22:6-9
Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen.
Job 31:16-17
Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten;
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd