Job 28:26
Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen;
Job 38:25
Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen?
Job 37:3
Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde.
Job 36:26
Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.
Job 36:32
Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt.
Job 37:11
Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts.
Job 38:27
Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen.
Psalmen 29:3-10
De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.
Psalmen 148:8
Vuur en hagel, sneeuw en damp; gij stormwind, die Zijn woord doet!
Jeremia 14:22
Zijn er onder de ijdelheden der heidenen, die doen regenen, of kan de hemel druppelen geven? Zijt Gij die niet, o HEERE, onze God? Daarom zullen wij op U wachten, want Gij doet al die dingen.
Amos 4:7
Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde.
Zacharia 10:1
Begeert van den HEERE regen, ten tijde des spaden regens; de HEERE maakt de weerlichten; en Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd