Job 29:20

Mijn heerlijkheid was nieuw bij mij, en mijn boog veranderde zich in mijn hand.

Genesis 49:24

Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van de Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels;

Jesaja 40:31

Maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.

Genesis 45:13

En boodschapt mijn vader al mijn heerlijkheid in Egypte, en alles wat gij gezien hebt; en haast u, en brengt mijn vader herwaarts af.

Job 19:9

Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen.

Job 29:14

Ik bekleedde mij met gerechtigheid, en zij bekleedde mij; mijn oordeel was als een mantel en vorstelijke hoed.

Psalmen 3:3

Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.

Psalmen 18:34

Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.

Psalmen 103:5

Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends.

2 Corinthiër 4:16

Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain