Job 19:9

Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen.

Psalmen 89:44

Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden; en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten.

Psalmen 89:39

Gij hebt het verbond Uws knechts te niet gedaan; Gij hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde.

Klaagliederen 5:16

De kroon onzes hoofds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben!

Job 12:17

Hij voert de raadsheren beroofd weg, en de rechters maakt Hij uitzinnig,

Job 29:7-14

Toen ik uitging naar de poort door de stad, toen ik mijn stoel op de straat liet bereiden.

Job 29:20-21

Mijn heerlijkheid was nieuw bij mij, en mijn boog veranderde zich in mijn hand.

Job 30:1

Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.

Psalmen 49:16-17

Vrees niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt;

Jesaja 61:6

Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen.

Hosea 9:11

Aangaande Efraim, hunlieder heerlijkheid zal wegvlieden als een vogel; van de geboorte, en van moeders buik, en van de ontvangenis af.

Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd

Public domain