Job 31:21
Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat ik in de poort mijn hulp zag;
Job 22:9
De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld.
Job 29:12
Want ik bevrijdde den ellendige, die riep, en den wees, die geen helper had.
Job 6:27
Ook werpt gij u op een wees; en gij graaft tegen uw vriend.
Job 24:9
Zij rukken het weesje van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand.
Spreuken 23:10-11
Zet de oude palen niet terug; en kom op de akkers der wezen niet;
Jeremia 5:28
Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak richten zij niet, zelfs de rechtzaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet.
Ezechiël 22:7
Vader en moeder hebben zij in u licht geacht; met den vreemdeling hebben zij in het midden van u door verdrukking gehandeld; zij hebben in u den wees en de weduwe verdrukt.
Micha 2:1-2
Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.
Micha 7:3
Om met beide handen wel dapper kwaad te doen, zo eist de vorst, en de rechter oordeelt om vergelding; en de grote spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze dicht ineen.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd