Job 34:18
Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!
Exodus 22:28
De goden zult gij niet vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren.
Spreuken 17:26
Het is niet goed, den rechtvaardige ook te doen boeten, dat de prinsen iemand slaan zouden om hetgeen recht is.
Romeinen 13:7
Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt; schatting, dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreze, dien gij de vreze, eer, die gij de eer schuldig zijt.
Handelingen 23:3
Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gij gewitte wand! Zit gij ook om mij te oordelen naar de wet, en beveelt gij, tegen de wet, dat men mij zal slaan?
Handelingen 23:5
En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders! dat het de hogepriester was; want er is geschreven: Den overste uws volks zult gij niet vloeken.
1 Petrus 2:17
Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning.
2 Petrus 2:10
Maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine begeerlijkheid wandelen, en de heerschappij verachten; die stout zijn, zichzelven behagen, en die de heerlijkheden niet schromen te lasteren;
Judas 1:8
Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd